Belanghebbende, X bv, drijft een groot- en kleinhandel in auto's. In de btw-aangifte over de maand maart 2006 claimt X bv aftrek van voorbelasting in verband met de levering van een staalconstructie en de bouw van een loods door E. De inspecteur legt een navorderingsaanslag op in verband met de afgetrokken voorbelasting, omdat uit een onderzoek van de Belastingdienst/FIOD-ECD blijkt dat de facturen zijn vervalst. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vermindert de naheffingsaanslag.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 25 september 2015, 13/01030, V-N Vandaag 2015/2249) oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat E, afgezien van de levering van de staalconstructie, niet jegens X bv heeft gepresteerd. Het hof acht hierbij onder andere van belang dat E, afgezien van de levering van de staalconstructie, amper werkzaamheden voor X bv heeft verricht. Verder wijst het hof er op dat er geen schriftelijke overeenkomst is tussen X bv en E, dat X bv niet over betalingsbewijzen beschikt en dat de bedragen in het kasboek niet corresponderen met de wijze waarop X bv verklaard heeft te hebben betaald. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15