Belanghebbende, X, is gehuwd met Y. Hun gezamenlijke looninkomsten bedragen in 2004 t/m 2006 achtereenvolgens € 47. 000, € 39.000 en € 52.000. In de aangiften IB 2004 t/m 2008 hebben X en Y in totaal € 95.260 als buitengewone uitgaven wegens overlijden in aanmerking genomen, die zij in de aangiften toelichten als ‘kosten voor grafmonument'. X kan geen betalingsbewijzen overleggen. Wel overlegt X een niet-ondertekende overeenkomst die in een vreemde taal opgesteld, voorzien van een niet geautoriseerde Nederlandse vertaling. Als de inspecteur in 2009 voornoemde persoonsgebonden aftrek over de jaren 2004 t/m 2006 corrigeert, verzet X zich daartegen.
Hof 's-Gravenhage concludeert dat uit de vaststaande feiten niet aannemelijk is geworden dat X en zijn echtgenote een graf en/of grafrecht hebben gekocht. X heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de contant opgenomen bedragen daadwerkelijk zijn aangewend voor de aankoop van een graf en/of grafrecht in A-land. Niet uitgesloten is dat daarmee andere uitgaven zijn bekostigd, aldus het hof. Een causaal verband tussen de geldopnamen en betalingen in A-land voor de aankoop van een graf en/of grafrecht is dus niet aannemelijk geworden. Het hof verklaart het beroep van X ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.