Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt met betrekking tot de jaren 2002 - 2015 dat de inspecteur het verzoek van beleggingsfonds X om teruggaaf van dividendbelasting terecht heeft afgewezen. X maakt niet kenbaar dat zij instemt met de vereiste vervangende betaling en er is geen sprake van een belemmering van het vrije verkeer van kapitaal.
Het niet in Nederland gevestigde beleggingsfonds X verzoekt om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2002 - 2015. De inspecteur wijst het verzoek af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt met betrekking tot de jaren 2002 - 2008 dat de inspecteur het verzoek van beleggingsfonds X om teruggaaf van dividendbelasting terecht heeft afgewezen. Onder verwijzing naar het KA Deka-arrest van de Hoge Raad (23 oktober 2020, 16/03954, V-N 2020/54.14) stelt de rechtbank vast dat X niet kenbaar heeft gemaakt dat zij instemt met de vereiste vervangende betaling. Er bestaat dan geen recht op teruggaaf. Ook voor de jaren 2008 - 2015 bestaat geen recht op teruggaaf van dividendbelasting. Het vrije verkeer van kapitaal wordt namelijk niet belemmerd door de omstandigheid dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 9 april 2021 (19/00104, V-N 2021/17.10). Verder is er volgens de rechtbank geen sprake van staatssteun (Hof ’s-Hertogenbosch, 19 april 2023, 22/00557, V-N 2023/41.1.6) en is er geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 28
Wet op de dividendbelasting 1965 10a
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Dividendbelasting
Editie: 4 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag