X woont samen met zijn echtgenoot en hun twee kinderen in een eigen woning. X geeft in zijn aangiften IB/PVV 2016 en 2017 geen enkel inkomen aan. Zijn echtgenoot geniet in 2016 en 2017 looninkomsten van circa € 3.500 per jaar. De Inspecteur constateert dat X in onderhavige jaren regelmatig contante bedragen van tussen € 500 en € 4.400 op zijn bankrekening stort en dat hij in die periode zeven voertuigen invoert. Nadat de inspecteur vragen had gesteld over de ingediende aangiften, stelt X dat hij jaarlijks € 20.000 van de in Thailand woonachtige opa en oma van zijn echtgenoot leent, welk bedrag hij contant meeneemt naar Nederland na hun jaarlijkse vakantie aldaar. De inspecteur merkt de contante stortingen in de aanslagen aan als resultaat uit overige werkzaamheden.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de feiten het vermoeden rechtvaardigen dat X inkomsten heeft genoten met het herstellen en/of verhandelen van auto’s, dan wel uit een andere onbekend gebleven bron van inkomen. X maakt zijn stellingen omtrent de herkomst van de geldbedragen niet aannemelijk, nu hij dit op generlei wijze met stukken of anderszins onderbouwt. Door het niet aangeven van de inkomsten, heeft X niet de vereiste aangifte gedaan. De bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard. De inspecteur heeft de correcties gebaseerd op de bankstortingen, zodat die niet onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld. X toont niet overtuigend aan dat de schatting van de inspecteur onjuist is.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27h
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden