X is een sportorganisatie, en draagt over het tijdvak 1 maart - 31 maart 2014 € 2,3 mln aan pseudo-eindheffing hoog loon (crisisheffing) af. Volgens X is de crisisheffing in strijd met het wettelijke systeem van de LB, art. 1 EP, art. 26 IVBPR en art. 14 EVRM. Verder is X van mening dat er sprake is van een individuele buitensporige last.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de crisisheffing een wettelijke grondslag in de Wet LB 1964 heeft, en dat de crisisheffing op regelgevingsniveau niet in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom (art. 1 EP EVRM). De rechtbank verwijst daarbij naar de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016, nr. 15/03090 (V-N 2016/7.18) en 15/00340 (V-N 2016/7.17); zie TaxVisions editie 5 februari 2016. Ten aanzien van de stelling van X dat er sprake is van een individuele en buitensporige last, merkt de rechtbank op dat X geen specifiek voor haar situatie geldende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, zodat niet kan worden geoordeeld dat de crisisheffing in het geval van X tot een individuele buitensporige last leidt en op die grond buiten toepassing moet blijven. Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook het thema Eindheffingen: Loonbelasting heffen van de werkgever.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32bd
Wet op de loonbelasting 1964 1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 13 juli