Mevrouw X verkrijgt op 14 juni 2011 bij notariële akte de onverdeelde helft van de eigendom van een woning. De 6% overdrachtsbelasting is op 12 juli 2011 op aangifte voldaan. Bij Besluit van 1 juli 2011, nr. BLKB2011/1290M (V-N 2011/36.6) wordt goedgekeurd dat het nieuwe 2% tarief wordt toegepast voor de verkrijging van een woning op of na 15 juni 2011. Volgens X is deze terugwerkende kracht willekeurig. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de wetgever gegronde redenen had om de tariefverlaging niet verder te laten terugwerken dan tot en met 15 juni 2011. X claimt ook vergeefs een dwangsom, ondanks dat ruim na ommekomst van de wettelijke beslissingstermijn uitspraak op bezwaar is gedaan. Er is namelijk geen schriftelijke ingebrekestelling geweest. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag (MK I, 2 mei 2014, BK-13/01262, V-N Vandaag 2014/985) oordeelt dat geen rechtsbeginsel zo ver gaat dat die de wetgever verplicht aan de tariefverlaging een andere, door X gewenste, terugwerkende kracht te geven. Dit volgt mede uit de aan de wetgever toekomende ruime beoordelingsmarge. Aan de hand van een zorgvuldige analyse door de rechtbank van de met de inspecteur gevoerde correspondentie volgt, dat X geen aanspraak kan maken op toekenning van een dwangsom. Weliswaar is de inspecteur enkele keren in kennis gesteld dat de termijn voor het doen van een uitspraak op bezwaar is verstreken, doch de inspecteur is op geen enkel moment gemaand tot het op een aangegeven termijn nemen van een voor beroep vatbare beslissing. Het beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Wet op belastingen van rechtsverkeer 14
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hoge Raad