Belanghebbende, X, exploiteert een eenmanszaak. In 2009 neemt A Ltd., waarvan X de economische eigenaar is, de activiteiten over. B Ltd. houdt de aandelen in A Ltd. De aandelen in B Ltd. worden gehouden door D, de gemachtigde van X. X is in loondienst van A Ltd. en leent in de loop der jaren bedragen van A Ltd. In 2013 worden de aandelen A Ltd. overgedragen aan C Ltd., die door de gemachtigde is opgericht. De aflossingen op deze leningen vinden plaats via winstuitdelingen door A Ltd., die vervolgens een kasrondje doorlopen, en bij X terecht komen. De inspecteur merkt de bedragen die X van A Ltd. heeft geleend aan als dividenduitkeringen, en legt IB-navorderingsaanslagen op aan X.
Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat er sprake is van een dividendconstructie, en dat deze niet in 2010 is opgezegd. Vervolgens stelt het hof vast dat partijen niet in werkelijkheid een verplichting hebben beoogd en tot stand hebben gebracht van X aan A Ltd. tot terugbetaling van de verstrekte gelden. De inspecteur heeft de betalingen dan ook terecht, als dividenduitkeringen, tot het inkomen uit aanmerkelijk belang van X gerekend.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.13