X bv heeft van maart 2004 tot en met november 2005 aangiften gedaan van het in het vrije verkeer brengen van "harde tarwe" dan wel "harde tarwe, andere dan zaaigoed". Op basis van de uitslag na monstering heeft de inspecteur de zending ingedeeld als "bulgurtarwe" en de meer verschuldigde douanerechten en omzetbelasting nagevorderd. Verder heeft de inspecteur na onderzoek een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) uitgereikt, omdat in die aangiften een onjuiste tariefpost was toegepast. De inspecteur heeft daarbij echter verzuimd X bv voorafgaande aan het vaststellen van de UTB in te lichten en heeft haar ook niet in de gelegenheid gesteld haar zienswijze te geven op de elementen waarop de UTB is gestoeld. Rechtbank Haarlem verklaart het beroep van X bv gegrond. De UTB wordt verminderd naar € 805.520,84 aan douanerechten en € 27 642,20 aan omzetbelasting. In hoger beroep bevestigt Hof Amsterdam de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad verwijst de zaak echter naar Hof Amsterdam voor beoordeling van de vraag of de inspecteur bij het uitreiken van de UTB het verdedigingsbeginsel heeft geschonden en, als dat zo is, of het besluitvormingsproces met betrekking tot de UTB zonder deze schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad.
Volgens Hof Amsterdam vormt het niet vooraf horen in dit geval geen onevenredige en onduldbare ingreep waardoor de rechten van X bv in de kern zijn aangetast. Het hof beslist dat het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging daarom niet is geschonden. Als er wel sprake zou zijn geweest van schending van het verdedigingsbeginsel, zou het besluitvormingsproces van de inspecteur volgens het hof geen andere afloop hebben gehad. Het hoger beroep is ongegrond en het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Europees belastingrecht, Douane
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 29 mei