X meldt in zijn IB-aangifte niet dat hij niet premieplichtig is, en claimt een heffingskorting van € 3484. De inspecteur corrigeert de aangifte en past alleen het IB-deel van de gecombineerde heffingskorting toe van € 196. Naar aanleiding van het bezwaar van X vindt op 31 oktober 2014 een hoorgesprek plaats. De inspecteur merkt tijdens het gesprek op dat het bezwaar zal worden toegewezen. Op 10 november 2014 zendt de inspecteur het verslag naar X. Hierin meldt de inspecteur dat hij het bezwaar, na consultatie van een collega, alsnog zal afwijzen.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur een toezegging aan X heeft gedaan, en dat X er op mocht vertrouwen dat zijn bezwaar gegrond zou worden verklaard. De rechtbank overweegt daarbij dat de inspecteur ondubbelzinnig heeft verklaard dat het bezwaar zal worden toegewezen. Ook is de gedane toezegging volgens de rechtbank niet zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing dat X objectief bezien in redelijkheid niet op nakoming van die toezegging mocht rekenen. Verder merkt de rechtbank nog op dat de inspecteur, door pas op 10 november 2014 te reageren, zijn toezegging ook niet onverwijld heeft herroepen. De rechtbank honoreert het beroep van X op het vertrouwensbeginsel.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.3
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag