Hof Amsterdam oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een herinvesteringsvoornemen had.

Belanghebbende (X bv) exploiteert een transport-, opslag en overslagbedrijf. Zij verhuurt ook drie opslaghallen aan een grote klant. In 2002 wordt een opslaghal aan de huurder verkocht. In 2005 worden weer opslaghallen aan de huurder verkocht. De boekwinst die belanghebbende bij de verkoop van de hallen in 2005 behaalt, wil zij doteren aan een herinvesteringsreserve (HIR). De inspecteur staat de dotatie niet toe omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ultimo 2005 een herinvesteringsvoornemen aanwezig was. Rechtbank Haarlem oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op 31 december 2005 een herinvesteringsvoornemen bij haar bestond. Volgens de rechtbank toont belanghebbende met hetgeen is overgelegd niet aan dat er ten aanzien van de aanwending van de vrijgekomen middelen een wil was die was gericht op herinvestering. Het gelijk is dan ook aan de inspecteur.

Hof Amsterdam bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Volgens het hof is de rechtbank op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in eerste aanleg namelijk terecht tot het oordeel gekomen dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op 31 december 2005 een voornemen tot herinvestering had. Het hof overweegt hierbij onder andere nog dat de gesprekken die met een vastgoedadviseur waren gevoerd niet meer inhielden dan een algemene oriëntatie op de mogelijkheid om in onroerende zaken te investeren en dat deze gesprekken geen betrekking hadden op een oriëntatie voor (juist) belanghebbende.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

1

Gerelateerde artikelen