Belanghebbende, X, drijft een eenmanszaak. Hij beschikt over verschillende voertuigen die hij tegen vergoeding ter beschikking stelt aan A vof (een rijschool). X is een van de vennoten van A vof. De instructeurs, die de rijlessen verzorgen, zijn de andere vennoten. Geen van de instructeurs beschikt over een VAR-WUO of VAR-dga. In december 2010 maken diverse instructeurs geluidsopnames tijdens vergaderingen, zonder medeweten van X. De opnames worden verstrekt aan de inspecteur. De inspecteur legt vervolgens een btw-naheffingsaanslag aan A vof op. Op 21 mei 2012 maken de instructeurs bezwaar tegen deze naheffingsaanslag. X maakt vervolgens op 1 juni 2012 bezwaar tegen de naheffingsaanslag. De inspecteur deelt vervolgens aan X mee dat hij diens bezwaar niet zal behandelen, omdat al bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslag. X gaat in beroep en stelt dat de inspecteur niet tijdig uitspraak heeft gedaan. De inspecteur verklaart het bezwaar vervolgens op 14 september 2014 niet-ontvankelijk. X stelt dat hij wel op persoonlijke titel bezwaar mag maken, omdat hij hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van A vof.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X op persoonlijke titel geen bezwaar kan maken tegen de aan A vof opgelegde btw-naheffingsaanslag. Volgens het hof kan, op grond van art. 26a onderdeel a AWR, namelijk alleen A vof bezwaar maken. Het feit dat X eventueel aansprakelijk kan worden gesteld, brengt daar volgens het hof ook geen verandering in.
De Hoge Raad oordeelt dat X op persoonlijke titel geen bezwaar kan maken tegen de aan A vof opgelegde btw-naheffingsaanslag. Dat X eventueel aansprakelijk kan worden gesteld voor de naheffingsaanslag, is niet van belang. Volgens de Hoge Raad kent de wet namelijk niet de mogelijkheid voor een derde om bezwaar te maken.
De Hoge Raad merkt vervolgens nog wel op dat X de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag via bezwaar en beroep ter discussie kan stellen als de ontvanger hem als bestuurder aansprakelijk stelt ex art. 49 lid 1 Inv. 1990. Daarbij merkt de Hoge Raad ook nog op dat aansprakelijkstelling voor belastingschulden langs deze weg dient plaats vinden, ook indien de aansprakelijkheid waarop de ontvanger zich beroept niet in de Inv. 1990 is geregeld maar in civielrechtelijke wetgeving. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.