Belanghebbende, de heer X, treedt in 2006 uit dienst bij Y nv. Hierbij is overeengekomen dat X studiekosten moet terugbetalen. In 2008 betaalt X aldus ruim € 7.000 terug. In zijn IB-aangifte over dat jaar is geen aftrek voor scholingsuitgaven geclaimd. Van september 2006 tot en met juli 2008 is X in dienstbetrekking bij Z bv. X ontvangt van Z bv een onbelaste reiskostenvergoeding. Deze is echter lager dan wat maximaal is toegestaan. In 2011 is X als bedrijfsfiscalist werkzaam. In zijn IB-aangifte over 2011 trekt X alsnog de oude scholingskosten af en voert terzake van de oude reiskostenvergoedingen negatief loon op. De partner van X voert in de IB-aangifte over 2010 ook negatief loon op, zijnde het verschil tussen de maximaal onbelaste reiskostenvergoeding en de ontvangen reiskostenvergoeding in 2008, 2009 en 2010. Na correspondentie wordt de aanslag wegens tijdsdruk conform de aangifte opgelegd. In geschil is of de aangifte van X over 2011 terecht is gecorrigeerd. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X de scholingskosten in 2008 had moeten aftrekken (zie Besluit 22 augustus 2007, nr. CPP2007/1465M, V-N 2007/40.22). Het maakt niet uit dat pas later duidelijk werd dat zijn nieuwe werkgever de terugbetalingsverplichting niet zou vergoeden. Dit is slechts anders als X op het moment van betaling een aanspraak op een onvoorwaardelijke vergoeding had (zie HR 24 december 1969, nr. 16.249, BNB 1970/60).Het schrappen van de aftrek van arbeidskosten per 1 januari 2001 onder gelijktijdige handhaving in de LB-sfeer van de vrijstelling voor bepaalde vergoedingen is geen verboden discriminatie (zie HR 8 juli 2005, nr. 39.870,V-N 2005/34.2). Ten aanzien van de toegestane aftrek bij zijn partner beroept X zich ten onrechte op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De kostenaftrek is namelijk te zeer in strijd met de juiste wetstoepassing. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat X al jarenlang werkzaam is als professioneel fiscalist (zie HR 4 december 2009, nr. 08/02258, V-N 2009/62.3 en HR 26 september 1979, nr. 19 250, BNB 1979/311). Voorts was bij de partner sprake van een incidentele vergissing door tijdsdruk zonder oogmerk van begunstiging. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.40
Wet inkomstenbelasting 2001 6.27
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 31 oktober