De activiteiten van belanghebbende, X bv, bestaan vanaf het jaar 2010 uit schoonmaak- en opruimwerkzaamheden in gebouwen en op bouwplaatsen. Daarvoor huurt X bv arbeidskrachten in via een uitzendbureau. Ook schakelt zij onderaannemers in. Op de facturen die X bv uitreikt aan haar opdrachtgevers past zij de verleggingsregeling toe. X bv heeft van het uitzendbureau en van de onderaannemers (hierna tezamen: dienstverleners) facturen met omzetbelasting ontvangen. X bv heeft deze omzetbelasting als voorbelasting telkens in aftrek gebracht resulterend in verzoeken om teruggaaf van die bedragen. De dienstverleners hebben de op de aan X bv uitgereikte facturen vermelde bedragen aan omzetbelasting niet op aangifte voldaan. Naar aanleiding van de door X bv over het tweede kwartaal van 2010 voor de omzetbelasting ingediende aangifte vraagt de inspecteur bij X bv informatie op. X bv heeft in reactie daarop facturen, betaalbewijzen en een uitdraai van het (omzet)grootboek overgelegd. De inspecteur heeft vervolgens teruggaaf verleend van het in die aangifte opgegeven bedrag aan omzetbelasting en van de inmiddels bij de aangiften voor het derde en vierde kwartaal 2010 teruggevraagde bedragen aan omzetbelasting.Naar aanleiding van een in het jaar 2011 uitgevoerd boekenonderzoek bij X bv stelt de inspecteur dat de dienstverleners in het kader van de door hen aan X bv verrichte diensten de verleggingsregeling hadden moeten toepassen en dus ten onrechte omzetbelasting aan X bv in rekening hebben gebracht. X bv had geen recht op aftrek van die omzetbelasting. Gevolg is de in geschil zijnde naheffingsaanslag omzetbelasting 2010 met een boete van 25%. Rechtbank Den Haag verklaart het beroep van X bv tegen deze naheffingsaanslag gegrond. De inspecteur komt in hoger beroep. Hof Den Haag verklaart het hoger beroep ongegrond vanwege een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel van X bv. De Staatssecretaris van Financiën komt in cassatie.
Volgens de Hoge Raad kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen wanneer X bv wist of had moeten weten dat zij deelnam aan omzetbelastingfraude, en dat tegenover de belastingdienst heeft verzwegen. Op dit punt is de uitspraak van het hof onvoldoende gemotiveerd. Indien het hof van mening is geweest dat ingeval X bv wist dan wel had moeten weten dat zij deelnam aan omzetbelastingfraude, zij in dit geval niettemin met vrucht een beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen, berust dat oordeel op een onjuiste rechtsopvatting. Volgt verwijzing naar Hof Amsterdam voor nader onderzoek op dit punt. Het beroep in cassatie is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 12 lid 5
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Omzetbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 31 oktober