De heer X woont in Nederland. X is directeur van D bv. Samen met zijn broer, de heer E, voert hij de directie over het bedrijf, waar zij beiden (direct of indirect) aandeelhouder van zijn. In 2007, 2008 en 2009 wordt geconstateerd dat X gebruik maakt van de weg in Nederland met een auto met Luxemburgs kenteken. Volgens X huurt D bv de auto van een in Luxemburg gevestigd bedrijf F. De inspecteur stelt dat geen sprake is van een reële huurovereenkomst.
Rechtbank Arnhem oordeelt dat de inspecteur deze stelling niet aannemelijk maakt, ondanks dat geen volledig overzicht van de huurbetalingen is verstrekt en dat E mogelijk de huurder was. Er zijn namelijk wel regelmatig door of namens D bv betalingen aan F gedaan overeenkomstig de overeenkomst. Het gebruik van de auto is dus een gevolg van een grensoverschrijdende verhuurdienst, waarbij de bpm-heffing een belemmering vormt. Aangezien het besluit van 14 december 2010, DGB2010/1786M, Stcrt. 2010, 20502, volgens de inspecteur niet van belang is voor de beslissing in onderhavige zaak, moet de aanslag en de boete worden vernietigd. Het beroep van X is gegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Rechtbank Arnhem