X bv is onderdeel van een concern. De directeur van X bv, de heer G, beschikt sinds november 1998 over optierechten. Deze rechten hebben betrekking op certificaten van aandelen in een andere concern-bv en zijn geldig tot eind 2003. Op grond van het optiereglement vervallen de optierechten als de dienstbetrekking wordt beëindigd. In november 1999 verklaart G geen gebruik te zullen maken van zijn optierechten en dat hij hiervoor een vergoeding zal ontvangen. Begin 2000 is een beursgang van het concern gepland, die echter wordt afgeblazen. G treedt eind 2000 uit dienst bij X bv. In 2001 komen partijen overeen dat G in dat kader een vergoeding ontvangt. Volgens de inspecteur heeft G in november 1999 zijn optierechten vervreemd en dient de ontslagvergoeding daaraan te worden toegerekend. X bv is in 2003 ontbonden. In geschil zijn de in 2004 aan X bv opgelegde lb/pvv-naheffingsaanslag ad € 441.728 en de vergrijpboete ad € 156.549.
Rechtbank Breda oordeelt dat G zijn optierechten heeft vervreemd binnen drie jaar na de toekenning en dat dus sprake is van loon. De omstandigheid dat het loon pas is "genoten" na afloop van de driejaarsperiode, maakt niet uit. Er is terecht nageheven bij X bv. Zij is namelijk inhoudingsplichtig voor aan de aan haar werknemers toegekende beloningen uit hoofde van hun dienstbetrekking, ook al zijn deze afkomstig van een gelieerde bv. Verder overweegt de rechtbank dat de stelling, dat de overeenkomst tot het niet uitoefenen van optierechten geen vervreemding is, niet pleitbaar is. X bv liet zich bijstaan door een adviseur van een gerenommeerd kantoor, zodat zij op diens adviezen mocht vertrouwen. X BV had niet redelijkerwijs hoeven te begrijpen dat het ingenomen standpunt van onbelastbaarheid onjuist is en zelfs niet pleitbaar is. Aan belanghebbende kan geen opzet of grove schuld verweten worden. De boete dient te vervallen. Het beroep van X bv is in zoverre gegrond.