A houdt de aandelen in H bv, en 10% van de preferente aandelen in Q bv. Q bv houdt de aandelen in D bv. D bv huurt twaalf horecapanden van H bv, die ze weer doorverhuurt aan uitbaters van horecagelegenheden. A overlijdt in 2012. Belanghebbende, X, is een zoon van A. In zijn aangifte erfbelasting claimt X de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOR) in verband met de verkrijging van aandelen H bv. De inspecteur honoreert het verzoek van X niet.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat X geen recht heeft op toepassing van de BOR in verband met de verkrijging van de aandelen H bv. Volgens de rechtbank maakt X namelijk niet aannemelijk dat de verhuurdersactiviteiten van H BV een onderneming vormen. De rechtbank overweegt hierbij dat H bv de panden slechts verhuurt aan één huurder (D bv). Verder is de rechtbank van mening dat X ook niet aannemelijk maakt dat H bv enig risico loopt met betrekking tot de verhuur van de panden door D BV aan de horecaexploitanten. De aanslag blijft in stand.
Wetsartikelen: