De heer A is enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende, X bv. Deze bv houdt alle aandelen in D bv. De bv's vormen een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. D bv koopt in augustus 2003 in Zwitserland een ongerestaureerde oude Ferrari voor € 92.000. Na de invoer is de auto in september 2003 doorverkocht aan A voor € 100.000, zijnde de aankoopprijs verhoogd met de gemaakte (transport)kosten. De inspecteur stelt dat de waarde van de auto in het economische verkeer € 1.500.000 was. In geschil is de in verband daarmee aan X bv opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting. Rechtbank Arnhem stelt de inspecteur in het ongelijk. De inspecteur gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem oordeelt dat er sprake is van een levering op de voet van het in 2003 geldende art. 3-1-a Wet OB 1968 en dat de maatstaf van heffing dus gewoon de subjectieve waarde is. Het maakt niet uit dat de tegenprestatie lager is dan de waarde in het economische verkeer. De inspecteur heeft ten onrechte btw nageheven over het verschil tussen de door hem veronderstelde hogere waarde in het economische verkeer van de auto en de koopsom. X bv claimt voorts terecht de werkelijk gemaakte kosten voor de bezwaar- en (hoger)beroepsfase.