X (belanghebbende) exploiteert twee privéhuizen, waarin aan klanten de gelegenheid wordt geboden om tegen een vergoeding gebruik te maken van de diensten van prostituees. Bij X wordt een strafrechtelijk onderzoek ingesteld wegens verdenking van mensenhandel/-smokkel. Naar aanleiding van een strafrechtelijke doorzoeking wordt onder meer de administratie in beslag genomen. Ook worden telefoons afgeluisterd. Een samenvatting van de telefoontaps is in het politierapport van 12 maart 2009 opgenomen. De controleur heeft de privéhuizen noch X bezocht, maar zijn onderzoek gebaseerd op de tapverslagen en de in beslag genomen administratie. Naar aanleiding van deze onderzoeken concludeert de inspecteur dat de prostituees bij X in dienstbetrekking werkzaam zijn. Gevolg is de in geschil zijnde naheffingsaanslag loonbelasting over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 met een boete. X komt in beroep. Volgens Rechtbank Breda dient er, om te kunnen spreken van dienstbetrekkingen tussen X en de prostituees, sprake te zijn van de verplichting van de prostituees tot het persoonlijk verrichten van werkzaamheden gedurende enige tijd, een verplichting tot loonbetaling door X en een gezagsverhouding. De aanwezigheid van bonnen die betrekking hebben op verhuur van kamers aan klanten en de verdeling van de betalingen door de klanten aan X respectievelijk de prostituee, is op zichzelf onvoldoende om tot het bestaan van dienstbetrekkingen te concluderen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het politierapport onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het bestaan van dienstbetrekkingen. Het beroep is gegrond. De naheffingsaanslag en boetebeschikking worden vernietigd.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 6
Wet op de loonbelasting 1964 10