De Hoge Raad oordeelt dat de betalingen van kledingimporteur X bv voor de zogeheten leftovers geen deel uitmaken van de douanewaarde van de ingevoerde kleding.

Belanghebbende, X bv, is importeur van kleding. Deze kleding wordt buiten de EU geproduceerd door fabrikanten die daartoe rollen stof ter beschikking krijgen. Bij de verkoop van stoffen hanteren stoffenleveranciers een minimum hoeveelheid af te nemen stof. Er kan dus meer stof moeten worden ingekocht dan noodzakelijk voor de te produceren kleding. De stof die overblijft (hierna: leftovers) is aan X bv afzonderlijk in rekening gebracht. Bij een controle is gebleken dat in de aangiften voor het in het vrije verkeer brengen van de kleding geen rekening is gehouden met de kosten van de leftovers. De inspecteur heeft, zich op het standpunt stellende dat de kosten van de leftovers onderdeel uitmaken van de douanewaarde van de ingevoerde kleding, aan X bv een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt. Rechtbank Haarlem oordeelt dat de kosten van de aan de fabrikant ter beschikking gestelde stof, die wordt gebruikt bij de vervaardiging van de kleding, in hun geheel bij de transactiewaarde moeten worden opgeteld. Hof Amsterdam denkt daar anders over en komt niet tot bijtelling.

De Hoge Raad oordeelt dat de betalingen van kledingimporteur X bv voor de zogeheten leftovers geen deel uitmaken van de douanewaarde van de ingevoerde kleding. In dit geval hebben de fabrikanten in de kleding verwerkt aan hen door X bv gratis ter beschikking gestelde stoffen en fournituren. Voor het hof is niet door de inspecteur aangevoerd dat de omstandigheid dat aan de fabrikanten meer meters stof ter beschikking zijn gesteld dan zij behoefden te gebruiken voor het vervaardigen van de ten behoeve van X bv bestelde kleding, verband hield met een door de fabrikanten (de verkopers) gestelde eis of voorwaarde, zodat van het ontbreken van een dergelijke eis of voorwaarde in cassatie moet worden uitgegaan. Toerekening van de waarde van de leftovers aan de kleding is naar het oordeel niet passend. Dit nu, naar het hof heeft vastgesteld, X bv de beschikking heeft gehouden over die delen van de rollen stof die na de vervaardiging van de kleding zijn overgebleven, en deze overgebleven delen geen knip- of snijverliezen van de kleding vormden of anderszins als verwaarloosbare of waardeloze restanten van de vervaardiging van de kleding waren te beschouwen maar als zodanig een zekere economische waarde vertegenwoordigden. Het cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Douane

Instantie: Hoge Raad

Editie: 7 maart

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen