De heer X en zijn broer hebben beiden een eenmanszaak bestaande uit het plaatsen en stellen van natuursteen. In 2003 richten zij een uitzend- en detacheringsorganisatie, D bv, op. De broers zijn de bestuurders van D bv en ieder bezit 50% van de aandelen. De eenmanszaken van de broers zijn de enige opdrachtgevers. D bv richt samen met een aantal Poolse en Portugese arbeidskrachten vof's op. Hierin zijn de Polen en Portugezen zeer beperkt bevoegd en is D bv onbeperkt bevoegd. Na een boekenonderzoek stelt de inspecteur dat de buitenlanders in dienst zijn bij X en zijn broer. In geschil is de lb/pvv-naheffing op basis van het anoniementarief, alsmede de vergrijpboete van (uiteindelijk) € 125.000. Rechtbank Breda oordeelt dat de vof's alleen op papier bestaan en dat de gebreken in de administratie zo ernstig zijn, dat de bewijslast wordt omgekeerd. De schattingen van de inspecteur zijn redelijk, doch een deel van de naheffing wordt aan D bv toegerekend. Vanwege de samenhang met het omkeren van het bewijs, alsmede het overschrijden van de redelijke termijn wordt de boete vastgesteld op € 32.000. Partijen gaan in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X willens en wetens en met het vooropgezette doel belasting heeft willen ontduiken, zodat in principe een boete van 50% (€ 125.000) passend en geboden is. Door de boete te matigen heeft de rechtbank ten onrechte twee maal rekening gehouden met het feit dat de naheffing is opgelegd met omkering en verzwaring van het bewijs. De inspecteur had namelijk gesteld dat hij hiermee reeds rekening had gehouden. Vanwege het overschrijden van de redelijke termijn is nog wel een matiging van 20% op haar plaats. De boete wordt aldus vastgesteld op € 100.000. Slechts het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.