Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er geen grond bestaat voor navordering van de toeristenbelasting. Er is geen sprake van een nieuw feit, noch van kwade trouw.

X is een BV, die in 2015 en 2016 bungalows heeft gehuurd ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten. Aan X zijn voorlopige aanslagen toeristenbelasting opgelegd. X maakt bezwaar en verzoekt – in samenspraak met de verhuurder – de aanslagen toeristenbelasting aan de verhuurder op te leggen. De heffingsambtenaar legt de aanslag op aan de verhuurder. Het hof oordeelt dat de verhuurder niet belastingplichtig is (Hof ’s-Hertogenbosch 24 mei 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1982). De heffingsambtenaar legt aan X een navorderingsaanslag op. X komt in beroep.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er geen grond bestaat voor navordering. De feiten en omstandigheden omtrent de heffing van toeristenbelasting waren bij de heffingsambtenaar reeds bekend. Gelet hierop heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een nieuw feit. De omstandigheid dat belanghebbende en de verhuurder de heffingsambtenaar hebben verzocht om de aanslagen aan de verhuurder op te leggen, maakt dit niet anders. Er is evenmin sprake van kwade trouw. De navorderingsaanslagen kunnen niet in stand blijven.

Lees ook het thema Navordering.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 224

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

37

Gerelateerde artikelen