X exploiteert een theater. In de prijs van een entreekaartje zit een pauzedrankje inbegrepen, dat alcoholisch of non-alcoholisch is. X doet aangiften omzetbelasting en past voor de non-alcoholische pauzedrankjes het lage tarief en voor alcoholische pauzedrankjes het normale tarief toe. X is later van mening dat het lage tarief als enige van toepassing is en vraagt de te veel betaalde OB terug. X krijgt deze bedragen terug. Enkele maanden later legt de inspecteur een naheffingsaanslag op. In geschil is of het lage tarief van toepassing is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank overweegt dat het verstrekken van (alcoholische) drankjes in de pauze niet meebrengt dat dit de gebruikmaking van de hoofdprestatie, het bezoek aan de theatervoorstellingen, als zodanig optimaal maakt. Dit betekent dat het verlenen van toegang tot een voorstelling en het pauzedrankje als te onderscheiden en zelfstandige prestaties moeten worden beschouwd en het hoge tarief van toepassing is. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 9