Hof 's-Hertogenbosch oordeelt na verwijzing door de Hoge Raad dat X bv niet aannemelijk maakt dat zij eind 2008 redelijkerwijs mocht aannemen dat de voldoening van de betreffende betalingstermijnen door G bv achterwege zou blijven.

Belanghebbende, X bv, verleent aan G bv een licentie voor het voeren van een merknaam. De totale vergoeding is € 18 miljoen exclusief € 3.420.000 btw. Deze btw is door X bv in 2006 betaald. Medio 2007 ontstaat onenigheid over het betaalschema van de termijnen. X bv besluit de overeenkomst op te zeggen en stuurt een creditfactuur naar G bv, maar die wordt teruggestuurd. In geschil is of X bv eind 2008 recht heeft op teruggaaf van de op de creditfactuur vermelde btw van € 1.037.815. Rechtbank Arnhem stelt X bv in het ongelijk. Dit in verband met de betwisting van de wanprestatie door G bv en het weigeren van de creditfactuur. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden maakt X bv niet aannemelijk dat de licentieovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd of dat een prijsvermindering is verleend. De Hoge Raad (29 mei 2015,nr. 13/03683, VN 2015/27.19TaxVisions editie 12 juni 2015) oordeelt dat het hof ten onrechte heeft volstaan met het geven van een oordeel over de vraag of de overeenkomst rechtsgeldig was beëindigd en over de vraag of X bv een prijsvermindering had verleend. Na verwijzing moet dus worden onderzocht of X bv aannemelijk heeft gemaakt dat zij de in geding zijnde betalingstermijnen niet meer zou ontvangen. Het is niet voldoende dat X bv onder uitreiking van de creditfactuur aan G bv heeft laten weten dat zij afziet van het vorderen van de litigieuze betalingstermijnen, indien X bv tot het afzien daarvan enkel bereid was als ook de overeenkomst daarmee was beëindigd.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat zij eind 2008 redelijkerwijs mocht aannemen dat de voldoening van de betreffende betalingstermijnen door G bv achterwege zou blijven. Het was eind 2008 ongewis hoe de twist over de licentieovereenkomst zou aflopen. Eind 2008 stond niet vast dat G bv het merkenrecht niet zou gaan exploiteren. De resterende betalingstermijnen zouden ook pas 30 juni 2009, 30 juni 2010 en 28 februari 2011 verschuldigd worden. In de onderhavige procedure kan niet worden orde komen op welk ander (later) tijdstip wel recht op teruggaaf bestaat. Het beroep van X bv is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 29

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 11 juli

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen