Belanghebbende, X, is het niet eens met de aanslagen ib/pvv 2004 t/m 2006 die de Belastingdienst haar heeft opgelegd in verband met inkomsten uit een buitenlandse bankrekening die haar inmiddels overleden echtgenoot zou hebben gehad bij de KB Lux. Volgens Rechtbank Den Haag heeft X het gerechtvaardigde vermoeden dat haar overleden echtgenoot rekeninghouder was bij de KB Lux voldoende ontzenuwd. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond. Hof Den Haag verklaart het hoger beroep van de inspecteur gegrond. X komt in cassatie. Het cassatieberoep houdt onder andere de klacht in dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat bij X sprake is van schending van de informatieverplichting.
Volgens de Hoge Raad stond de betreffende bankrekening bij de KB Lux niet op naam van X, maar uitsluitend op naam van de echtgenoot. In de feitelijke instanties heeft X gesteld dat, zo de echtgenoot al zou hebben beschikt over een rekening bij de KB Lux, hij deze voor haar geheim heeft gehouden. De inspecteur heeft dit niet betwist maar uitdrukkelijk voor mogelijk gehouden. Dit temeer omdat X verschillende periodes met haar echtgenoot gehuwd is geweest. De Hoge Raad is van mening dat het hof dit onweersproken uitgangspunt daarom als vaststaand diende te aanvaarden. Hiervan uitgaande is de opvatting van het hof dat X in gebreke is gebleven in de nakoming van de op haar op grond van artikel 47 AWR rustende verplichtingen niet begrijpelijk. Voor omkering en verzwaring van de bewijslast wegens niet-nakoming van die verplichtingen is immers geen plaats indien X niet over de gevraagde gegevens beschikte of kon beschikken, toen de inspecteur haar over de betreffende jaren vroeg om informatie betreffende de KB Lux rekening van haar echtgenoot. (vlg. HR 25 januari 2002, nr. 36063, BNB 2002/136, V-N 2002/7.5). Het cassatieberoep is gegrond. Volgt verwijzing naar Hof Amsterdam.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 47
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e