Belanghebbende, X, houdt een bankrekening aan in Zwitserland, waarvan hij geen opgaaf heeft gedaan in zijn aangifte IB/PVV 2006. Nadat X gebruik heeft gemaakt van de inkeerregeling, legt de inspecteur hem met dagtekening 16 april 2011 een navorderingsaanslag IB/PVV 2006 op. X stelt dat de aanslag moet worden vernietigd, omdat deze weliswaar binnen de vijfjaarstermijn van art. 16 lid 3 AWR is opgelegd, maar niet zo voortvarend als mogelijk was.
De Hoge Raad oordeelt dat een navorderingsaanslag die binnen de vijfjaarstermijn is opgelegd, niet vervalt als de inspecteur onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit de tekst noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van art. 16 lid 3 AWR is af te leiden, dat in een geval waarin de inspecteur een navorderingsaanslag oplegt binnen de daarin gestelde termijn maar niet zo voortvarend als mogelijk is, dit tot verval van de navorderingsbevoegdheid leidt. Het zorgvuldigheidbeginsel leidt evenmin tot die gevolgtrekking.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16