Belanghebbende (X) is in dienstbetrekking werkzaam voor A bv. A bv behoort tot een concern waarvan ook B Ltd., een Engelse vennootschap onderdeel van uitmaakt. Gedurende de periode 1 januari 2000 tot 1 april 2003 werkt belanghebbende voor een specerijenfabriek in Vietnam. Deze fabriek is een vaste inrichting van B Ltd. De arbeidsovereenkomst wordt per 31 augustus 2004 beëindigd, waarbij aan belanghebbende een ontslagvergoeding wordt toegekend. Belanghebbende is van mening dat hij recht op voorkoming van dubbele belasting heeft voor zover de ontslagvergoeding ziet op de periode dat hij in Vietnam werkzaam was. Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op voorkoming van dubbele belasting. Het hof overweegt daarbij dat de ontslagvergoeding niet (gedeeltelijk) ten laste van de vaste inrichting in Vietnam is gekomen. Verder overweegt het hof dat de vergoeding niet rechtstreeks ziet op specifiek verrichte werkzaamheden maar meer in algemene zin samenhangt met de dienstbetrekking. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO). De Hoge Raad verwijst daarbij naar zijn arresten van 11 juni 2004 (nr. 37714, BNB 2004/344 en nr. 38112, BNB 2004/345).
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad