X, een stichting, is gebruiker van een verpleeghuis waarin aan voornamelijk ouderen verpleeghuiszorg wordt aangeboden. Niet in geschil is dat de onroerende zaak voor de heffing van OZB moet worden aangemerkt als niet-woning. Nog wel in geschil is of het huis delen bevat die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel die hoofdzakelijk dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dergelijke delen zijn vrijgesteld van gebruikersbelasting OZB.
Hof Amsterdam oordeelt dat in het verpleeghuis van X geen delen aanwezig zijn die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel die hoofdzakelijk dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Vaststaat dat in het verpleeghuis slechts zorgbehoevenden verblijven die ook een bepaalde mate van verpleging nodig hebben en die met een zwaardere indicatie zijn geïndiceerd (minimaal zorgzwaarte-pakket vier) dan enkel een zorgindicatie. Dit is voor het hof reden om te oordelen dat de verpleging van zorgbehoevenden voorop staat. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat het verpleeghuis beschikt over eenpersoonskamers en enkele tweepersoonskamers (woon-/slaapkamers) en dat indien zorgbehoevenden op een tweepersoonskamer verblijven, X bepaalt met wie een kamer wordt gedeeld, waarbij zoveel als mogelijk is rekening wordt gehouden met de wensen van de desbetreffende zorgbehoevenden. Gelet hierop en de omstandigheden dat de kamers van de zorgbehoevenden zijn voorzien van een standaardbed en een standaardkast, dat de zorgbehoevenden geen beschikking hebben over een eigen douche en/of toilet, dat het verpleeghuis in grote mate zorg draagt voor de meubilering van de gemeenschappelijke huiskamers en dat het personeel de mogelijkheid heeft zich toegang tot de kamers te verschaffen, is het hof van oordeel dat de verpleging van de zorgbehoevenden zozeer overheersend is dat de woonfunctie daaraan ondergeschikt is en daarin opgaat. Het hoger beroep van X is ongegrond.