Belanghebbende, X, is als eigenaar van een vakantiewoning (stacaravan) belastingplichtig voor de forensenbelasting. De gemeente Oisterwijk heeft ervoor gekozen om de forensenbelasting niet van de eigenlijke belastingplichtigen zoals X te heffen, maar van de exploitant van het vakantiepark [A]. Daartoe heeft de gemeente een convenant gesloten met [A]. Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het niet eens met de gemeente dat deze vorm van heffing op grond van art. 64 AWR mogelijk is en vermindert de aanslag forensenbelasting van [A] met het op X betrekking hebbende belastingbedrag. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat art. 64 AWR een toereikende grondslag verschaft voor deze aanslagen.
De Hoge Raad oordeelt dat art. 64 AWR het mogelijk maakt om een materiële belastingschuld op andere wijze vast te stellen dan in de heffingswet is voorzien. De gemeente Oisterwijk heeft dit gedaan door de forensenbelasting niet te heffen van forensen als X maar van exploitanten van vakantieparken zoals [A]. De Hoge Raad stemt in met deze wijze van heffing. Indien de aanslag in afwijking van de belastingwet wordt opgelegd aan een ander dan de belastingplichtige, dan is daarvoor niet de instemming van laatstgenoemde vereist. Die belastingplichtige houdt wel zijn rechtsmiddelen tegen de aanslag die is opgelegd aan de ander waarin immers zijn belastingschuld is geformaliseerd. Daar zorgt art. 26a lid 2 AWR voor. Het cassatieberoep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 64
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 14 augustus