De Hoge Raad bepaalde op 6 november 2020 (V-N 2020/59.8) dat de bedoeling van partijen niet van belang is bij de beoordeling of een arbeidsrelatie op basis van een arbeidsovereenkomst bestaat. Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid reageert op deze uitspraak.

De door de Hoge Raad geboden duidelijkheid over de rol van de partijbedoeling bij de beoordeling van arbeidsrelaties heeft ook gevolgen voor de webmodule, modelovereenkomsten en de modernisering van de arbeidsrelatie. De inrichting van de webmodule is reeds in lijn met wat de Hoge Raad heeft bepaald in haar arrest. De praktijk van de modelovereenkomsten zal op onderdelen moeten worden aangepast. Passages in de modelteksten over de wens om te contracteren op basis van een overeenkomst van opdracht of de wens om geen dienstbetrekking aan te gaan, worden niet langer als gemarkeerde bepaling opgenomen. Dit wordt door de Belastingdienst bij een verlengingsaanvraag of een nieuw verzoek voor goedkeuring van een voorgelegde modelovereenkomst meegenomen. Goedgekeurde modelovereenkomsten verliezen als gevolg van het arrest niet hun geldigheid. De Hoge Raad heeft in het arrest geen aandacht geschonken aan aanbevelingen ten aanzien van de modernisering van het gezagscriterium. Dat betekent dat het arrest verder geen wijziging aanbrengt in de uitleg van het gezagscriterium. Het is aan een nieuw kabinet om de modernisering van het gezagscriterium desgewenst ter hand te nemen.

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Regelgevende instantie: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Editie: 12 februari

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen