Hof Arnhem oordeelt dat X geen recht heeft op de alleenstaande ouderenkorting omdat hij een gezamenlijke huishouding voert met mevrouw A.

Belanghebbende, X, claimde over 2007 de alleenstaande ouderenkorting. Voor het verlenen van die korting was volgens artikel 8.18 Wet IB 2001 van belang of X recht kon doen gelden op een AOW-uitkering voor ongehuwden. X ontving een AOW uitkering voor gehuwden omdat hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde met mevrouw A. X had de SVB meerdere malen verzocht om een AOW-uitkering voor ongehuwden, maar die verzoeken waren afgewezen en de Centrale Raad van Beroep had zijn beroep daartegen ongegrond verklaard.

Hof Arnhem bevestigde de uitspraak van de rechtbank dat X geen recht had op de alleenstaande ouderenkorting. Het hof achtte zich bevoegd te oordelen over de vraag of X in aanmerking kwam voor een AOW-uitkering. Hoewel het hof in beginsel niet gebonden was aan onherroepelijke besluiten die waren gegrond op de AOW nam het hof die besluiten wel als uitgangspunt omdat de Centrale Raad van Beroep al tweemaal had geoordeeld over die besluiten. Het was volgens het hof aan X om aannemelijk te maken dat die uitspraken op een onjuiste feitelijke grondslag berustten of dat de feiten en omstandigheden in de tussentijd waren gewijzigd. X slaagde daar niet in. X en mevrouw A voerden in 2007 een gezamenlijke huishouding. Het deed er niet toe dat er geen sprake was van (fiscaal) partnerschap. Het hof verklaarde het beroep van X ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Arnhem

1

Gerelateerde artikelen