X bv verkoopt haar onroerende zaken in de periode 1 januari 2008 - 15 september 2008. X bv wil voor de vervreemdingswinst een HIR vormen. Op 18 december 2008 herinvesteert X bv via een deelneming van 5% in een Duitse GbR ter waarde van € 436.170. Op 23 december 2008 worden vervolgens de aandelen in X bv verkocht en op 24 december 2008 koopt X bv vervangend onroerend goed aan. De inspecteur corrigeert de VPB-aangifte 2008 van X bv. Volgens de inspecteur moet de HIR aan de winst worden toegevoegd. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de economische eigendom van de aandelen op 15 september 2008 is overgegaan en dat de HIR op grond van art 12a Wet VPB 1969 direct voorafgaande aan die overgang aan de winst moet worden toegevoegd. Hof Arnhem oordeelt dat de (antimisbruik)bepaling van art. 12a Wet VPB 1969 niet aan de orde komt als de herinvestering plaatsvindt in het boekjaar van de belangenwijziging, omdat er geen HIR is gevormd. Het hof vermindert de aanslag. De Hoge Raad oordeelt dat ook bij herinvestering in hetzelfde boekjaar sprake is van vorming en daarop volgende aanwending van een HIR. Vervolgens merkt de Hoge Raad op dat de HIR in casu geacht wordt te zijn afgeboekt op de aanschaffings- en/of voortbrengingskosten van een bedrijfsmiddel waarin wordt geherinvesteerd, op het moment waarop die herinvestering plaatsvindt. Art. 12a Wet VPB 1969 is dan niet van toepassing op de herinvestering die op 18 december 2008 is gedaan, maar wel op de herinvestering van 24 december 2008. De Hoge Raad verwijst de zaak vervolgens nog naar Hof 's-Hertogenbosch, omdat Hof Arnhem de stelling van de inspecteur met betrekking tot de boekwaarde-eis niet heeft behandeld.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 28 mei 2015, 14/00562, V-N 2015/40.2.3) oordeelt dat niet aan de boekwaarde-eis is voldaan. Volgens het hof is de boekwaarde van de herinvestering in het aandeel in de GbR namelijk niet hoger dan de gezamenlijke boekwaarde van de vervreemde onroerende zaken waarvoor de HIR is gevormd. Verder merkt het hof nog op dat de boekwaarde van het aandeel in de GbR ook niet de boekwaarde van elk van deze onroerende zaken afzonderlijk overschrijdt. Het gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Lees ook het thema Herinvesteringsreserve: onbelaste boekwinst voor herinvesteren in nieuwe bedrijfsmiddelen
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 12a
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Wet inkomstenbelasting 2001 3.54
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 15 december