De Hoge Raad is het met het hof eens dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan bij het vaststellen van een navorderingsaanslag bij een constructie met een coöperatie. De zaak wordt nog wel verwezen om de immateriële schadevergoeding vast te stellen.

Belanghebbende, X, houdt de aandelen Z bv. In 1996 en 1997 vinden verscheidene transacties plaats. Sluitstuk is de oprichting van coöperatie A door X, zijn echtgenote en hun drie kinderen. Vervolgens wordt het belang in Z bv in A ingebracht. De inspecteur legt een IB-navorderingsaanslag op aan X, omdat X volgens hem een forse ab-winst heeft gerealiseerd. Hof 's-Gravenhage stelt vast dat de inspecteur niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan door geen onderzoek in te stellen naar de juistheid van de ingediende aangifte IB 1997 / VB 1998. Volgens het hof had de inspecteur een onderzoek moeten instellen naar aanleiding van de in de IB-aangifte vermelde inbreng. Verder kent het hof X een schadevergoeding van € 3000 toe in verband met de lange behandelingsduur van de zaak.

De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof dat er sprake is van een ambtelijk verzuim. De zaak wordt nog wel verwezen in verband met de toegekende schadevergoeding. Volgens de Hoge Raad had het hof namelijk niet op het verzoek om schadevergoeding mogen beslissen zonder de Minister van Veiligheid en Justitie in het geding te betrekken. De Hoge Raad wijst er hierbij op dat de tussenkomst van de minister is vereist om vast te stellen in hoeverre de termijnoverschrijding aan de bezwaar- en beroepsfase moet worden toegerekend. Daarmee wordt namelijk bepaald in hoeverre de immateriële schade is toe te rekenen aan het bestuursorgaan respectievelijk de rechterlijke macht. De Hoge Raad verwijst het geding naar Hof Amsterdam.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:73

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 25 maart

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen