De FIOD stelt in 2001 op verzoek van de Duitse autoriteiten een onderzoek in naar de koppelbaasactiviteiten van belanghebbende (X) in Duitsland. Naar aanleiding van het onderzoek worden forse IB-navorderingsaanslagen over de jaren 2000 en 2001 aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden. De belastingkamer van Rechtbank Arnhem gaat in zijn oordeel uit van de feiten die in de strafrechtelijke procedure zijn vastgesteld en overweegt dat belanghebbende daar niet concreets tegen heeft aangevoerd. Volgens de rechtbank is de bewijslast terecht omgekeerd en heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen terecht opgelegd.
Hof Arnhem oordeelt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan en dat de bewijslast terecht is omgekeerd. Het hof verwerpt namelijk de stelling van belanghebbende dat hij de inkomsten niet zelf heeft genoten, maar dat de inkomsten door B GmbH zijn genoten. Uit het strafrechtdossier blijkt volgens het hof namelijk dat belanghebbende leiding heeft gegeven aan een koppelbazenorganisatie waarvan B GmbH deel uitmaakt, dat uit de koppelbaasactiviteiten aanzienlijke inkomsten zijn voortgevloeid, dat in B GmbH geen activa zijn aangetroffen en dat de inkomsten uit de koppelbaasactiviteiten mede aan belanghebbende ten goede zijn gekomen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.