De Hoge Raad oordeelt dat het hof heeft verzuimd om te beslissen op het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.

Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een WOZ-beschikking van de gemeente Rotterdam. In geschil is of hij aanspraak maakt op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op bezwaar.

De Hoge Raad oordeelt dat het of heeft verzuimd om te beslissen op het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. De rechtbank heeft twee jaar, twee maanden en zes dagen na de ontvangst van het bezwaar door de gemeente beslist op het beroep. De redelijke termijn is in eerste aanleg met twee maanden overschreden. Het hof heeft dit miskend. De klacht dat het hof ten onrechte de door de rechtbank toegekende vergoeding van griffierecht en proceskosten in stand heeft gelaten, behoeft geen behandeling meer. De grief van X dat de heffingsambtenaar de verlengde beslistermijn van art. 30 lid 9 Wet WOZ niet mocht verdagen, faalt (zie HR 5 april 2019, nr. 18/00309). De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam die een oordeel moet geven over de WOZ-waarde, de vergoeding van immateriële schade en de vergoeding van (proces)kosten en griffierecht.

Lees ook het thema Beroep: rechtsbescherming door de belastingrechter

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Algemene wet bestuursrecht 7:10

Wet waardering onroerende zaken 30

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 8 april

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen