X is advocaat. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op aan X. Hof Den Haag oordeelt in zijn uitspraak van 8 december 2017 dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. X gaat in cassatie, waarop de griffier van de Hoge Raad op 22 januari 2018 om toezending van het proces-verbaal van de zitting verzoekt. De griffier van Hof Den Haag verzendt de stukken op 6 april 2018. X stelt onder andere dat de griffier van het hof in strijd met art. 28a AWR niet onverwijld na het instellen van het beroep in cassatie een proces-verbaal van de zitting heeft opgemaakt. Volgens X wordt hem daardoor een eerlijk proces in de cassatieprocedure onthouden, en moet de uitspraak van het hof worden vernietigd.
De Hoge Raad oordeelt dat het te laat versturen van het proces-verbaal van de zitting er niet toe leidt dat de uitspraak van het hof moet worden vernietigd. Vervolgens wijst de Hoge Raad er op dat de indiener van een beroep in cassatie, wanneer hij niet kan beschikken over het proces-verbaal van de zitting, een voorbehoud kan maken tot het voorstellen van een (nieuw) middel. Hij moet dit middel vervolgens dan wel met bekwame spoed indienen. Omdat het middel van X niet slaagt, onderzoekt de Hoge Raad niet of X zijn middel met bekwame spoed heeft ingediend.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 28a