De Hoge Raad oordeelt dat de per 1 januari 2014 ingevoerde lange mrb-naheffingsduur niet in strijd is met het EU-recht, tenzij de (algemene) vijfjaarstermijn wordt overschreden.

De heer X heeft een buitenlandse nationaliteit en staat vanaf 9 september 2010 officieel in Nederland ingeschreven. Op 12 mei 2016 wordt geconstateerd dat X als bestuurder van een personenauto in Nederland gebruik maakt van de weg. Het betreft een in Polen geregistreerde auto. X heeft op dat moment de auto feitelijk tot zijn beschikking en heeft zijn hoofdverblijf in Nederland. In geschil is de naheffingaanslag motorrijtuigenbelasting van € 3552, alsmede de 100% verzuimboete. De naheffing is berekend over de tijdvakken van 1 januari 2012 tot en met 11 mei 2016. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. De lange naheffingsduur zoals die per 1 januari 2014 is ingevoerd zou namelijk voor situaties als deze (indirecte) discriminatie naar nationaliteit kunnen zijn. De 100% verzuimboete heeft een extra versterkend effect en daarom wordt in de vakliteratuur al gesproken van een ‘ernstige onevenwichtigheid’ (zie V-N 2013/46.3).

De Hoge Raad oordeelt dat de lange naheffingsduur niet in strijd is met het EU-recht, tenzij de (algemene) vijfjaarstermijn wordt overschreden. Het maakt niet uit of de houder bij wie wordt nageheven dezelfde persoon is als degene op wiens naam de auto in het buitenlandse kentekenregister staat vermeld. Voor het te leveren tegenbewijs met betrekking tot de naheffingsduur is voldoende dat X slechts aannemelijk hoeft te maken met ingang van welke dag de auto hem ter beschikking heeft gestaan. Ook voor tussenliggende tijdvakken kan dit tegenbewijs aldus worden geleverd. De boete kan ook betrekking hebben op de nageheven belasting van vóór 1 januari 2014. De vraag of de boete een passende en geboden sanctie is, moet door de rechter worden beantwoord door rekening houden met alle relevante omstandigheden. Het feit dat de belasting is komen vast te staan met toepassing van wettelijke bewijsvermoedens moet de rechter dus ook meewegen. De rechtbank moet beoordelen of X voor de kosten van de prejudiciële procedure een vergoeding moet krijgen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27ga

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67c

Algemene wet inzake rijksbelastingen 20

Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 37

Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 34

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Europees belastingrecht, Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Hoge Raad

Editie: 8 april

Carrousel: Carrousel

30

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen