Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Amersfoort. De gemachtigde van X verzoekt om een hoorzitting. Rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden door uitspraak op bezwaar te doen zonder X te horen. De rechtbank gaat echter aan de hoorplicht voorbij, omdat X door het niet-horen niet is benadeeld.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X door het niet-horen wel degelijk is benadeeld en verwijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar met de opdracht om X te horen en daarna opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. Uit de stukken volgt dat partijen van mening verschillen over de van belang zijnde feiten en over de waardering daarvan bij de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, in het bijzonder of er sprake is van laden of lossen of van parkeren. In zodanig geval kan niet worden gezegd dat X niet is benadeeld door het achterwege blijven van een hoorzitting. Dat brengt mee dat de uitspraak op het bezwaar niet in stand kan worden gelaten met toepassing van art. 6:22 Awb (vgl. HR 18 april 2003, nr. 37.790, V-N 2003/31.7).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:2
Algemene wet bestuursrecht 6:22