A is gehuwd met E. A en E hebben twee kinderen. E overlijdt in 2010. Tot de nalatenschap behoren de aandelen in B bv. Omdat belanghebbenden, A en zijn twee kinderen, geen resultaat hebben aangegeven in verband met een (fictieve) vervreemding van de a.b.-aandelen door het overlijden van E, legt de inspecteur een IB-navorderingsaanslag op. Hij stelt het vervreemdingsvoordeel daarbij vast op € 262.162. (In 2006 is de verkrijgingsprijs van de aandelen door de inspecteur vastgesteld op € 64.000). Belanghebbenden stellen dat de aanslag te hoog is. Volgens hen bedraagt het voordeel € 64.913. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat bij het vaststellen van de waarde van de aandelen ook rekening moet worden gehouden met een weduwe- en wezenpensioen. De rechtbank verwerpt namelijk de stelling van de inspecteur dat B bv, door het overlijden van E, volledig is bevrijd van de verplichting om bij vooroverlijden van A levenslang een nabestaandenpensioen te betalen. Volgens de rechtbank blijkt uit de pensioenbrief namelijk dat op B bv de verplichting rust om een nabestaandenpensioen uit te keren als A ten tijde van zijn overlijden een partner heeft als bedoeld in de pensioenbrief. Hetzelfde geldt voor het wezenpensioen voor de kinderen. Ook hier moet volgens de rechtbank rekening mee worden gehouden. De waarde van de aandelen wordt gedrukt door de verplichtingen, die volgens de rechtbank tot het ondernemingsvermogen van B bv behoren. De rechtbank stelt het vervreemdingsvoordeel uiteindelijk vast op € 132.057, waarvan de helft is belast bij erflaatster E. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag. De inspecteur gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat belanghebbenden niet aannemelijk maken dat de commerciële waarde van de pensioenverplichting aanzienlijk hoger is dan de balanswaarde. Volgens het hof gaan belanghebbenden namelijk uit van het slechts denkbare scenario, en is er sprake van dubbeltellingen. Het hof stelt de overdrachtsprijs daarom vast op € 748.000. Vervolgens stelt het hof de aan de onderneming toerekenbare bezittingen en schulden vast op € 576.000, zodat een overdrachtsprijs resteert van € 172.000. Het ab-inkomen bedraagt dan volgens het hof 50% x (€ 172.000 -/- € 64.000) = € 54.000, waarvan de helft bij erflaatster E in aanmerking moet worden genomen. Het hof vermindert de navorderingsaanslag.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.22
Wet inkomstenbelasting 2001 4.19
Wet inkomstenbelasting 2001 4.17a
Wet inkomstenbelasting 2001 4.16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 24 oktober