Belanghebbende, X bv, bezit 52% van de aandelen van B bv. B bv verricht prestaties als assurantietussenpersoon. Enig bestuurder van X bv is de heer A. A verricht werkzaamheden voor B bv. Deze werkzaamheden behelzen het aansturen van buitendienstmedewerkers, verkoopbegeleiding, en het verzorgen van de financiële administratie. Over 2002 en opvolgende jaren legt de inspecteur X bv naheffingsaanslagen omzetbelasting op. In geschil is onder meer of de vrijstelling van art. 11, lid 1, letter k van toepassing is. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt van niet maar verklaart het beroep van X bv uiteindelijk toch gegrond, omdat de inspecteur de omvang van de naheffingsaanslagen niet heeft onderbouwd. De rechtbank wijst de zaak terug naar de inspecteur. X bv gaat in hoger beroep.
Hof 's-Gravenhage (MK II, 27 mei 2011, BK-09/00617, BK-09/00618, BK-09/00619, BK-09/00620, BK-09/00621 en BK 09/00622, V-N 2012/8.2.4) oordeelt dat de inspecteur niet alleen geen aandacht heeft besteed aan de hoogte van de naheffingsaanslagen, maar ook niet of nauwelijks de precieze aard van de door X bv uitgevoerde werkzaamheden heeft onderzocht. Uit de gedingstukken zijn volgens het hof meer dan voldoende aanwijzingen te putten dat de werkzaamheden, zo niet alle dan toch een aanzienlijk deel, feitelijk van dien aard zijn dat die onder de voornoemde btw-vrijstelling vallen. De naheffingsaanslagen zijn volstrekt ontoereikend onderbouwd en kunnen niet in stand blijven, aldus het hof. Het hof verklaart het hoger beroep van X gegrond en vernietigt alle naheffingsaanslagen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).