De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van Hof Den Haag over de ontvankelijkheid van het bezwaar van X bv na de statutaire naamswijziging in cassatie niet houdbaar is.

Belanghebbende, X bv, maakt bezwaar tegen een aan B bv opgelegde WOZ-beschikking 2017. De heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk. X bv stelt in beroep dat zij in 2015 B bv heeft overgenomen en dat vanaf dat moment B bv niet meer bestaat. X bv stelt dat de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking onjuist heeft tenaamgesteld en dat zij en B bv met elkaar te vereenzelvigen zijn. Hof Den Haag bevestigt echter de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Er is volgens het hof sprake van verschillende, niet met elkaar te vereenzelvigen, rechtspersonen.

De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van Hof Den Haag over de ontvankelijkheid van het bezwaar van X bv na de statutaire naamswijziging in cassatie niet houdbaar is. Uit een uittreksel uit het Handelsregister blijkt dat B bv tot 1 mei 2015 de statutaire naam was van X bv. Een statutaire naamswijziging heeft op zichzelf niet tot gevolg dat een andere rechtspersoon ontstaat. Het oordeel van het hof dat sprake is van verschillende, niet met elkaar te vereenzelvigen, rechtspersonen is daarom onbegrijpelijk. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X bv gegrond en wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar met de opdracht opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 26a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 3 februari

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen