Hof Amsterdam oordeelt dat er sprake is van een onzakelijke handeling. De inspecteur maakt namelijk aannemelijk dat geen zakelijk handelende derde bereid zou zijn geweest om zich op gelijke wijze als X hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de lening.q

Belanghebbende, X, is op huwelijkse voorwaarden getrouwd met A. In 2001 start A een onderneming. Medio 2003 sluiten X en A een lening bij de bank waarmee onder andere de huurachterstand van de onderneming van X wordt betaald. De woning van X dient hierbij als onderpand. In 2004 beëindigt A zijn onderneming en wordt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van A uitgesproken. In 2006 wordt A failliet verklaard. In haar IB-aangifte voor het jaar 2005 waardeert X haar vordering op A met € 109.287 af en brengt zij deze afwaardering in aftrek op haar inkomen als negatief resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). De inspecteur accepteert de afwaardering niet. Volgens Rechtbank Leeuwarden is er sprake van een borgstelling door X en heeft zij de vordering terecht met € 109.287 afgewaardeerd. Vervolgens verwerpt de rechtbank nog de stelling van de inspecteur dat er sprake is van een onzakelijke handeling. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X door verrekening van de schuld met de verkoopopbrengst van haar woning een regresvordering van ruim € 54.643 (de helft van de lening) op A heeft verkregen. Deze vordering mag X volgens het hof ten laste van het resultaat van de werkzaamheid afwaarderen naar nihil. In cassatie stelt de staatssecretaris dat het hof niet is ingegaan op de stelling dat het aanvaarden van de hoofdelijke aansprakelijkheid zijn oorzaak vindt in onzakelijke motieven. De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op de stelling van de inspecteur dat het door X aanvaarden van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de lening zijn oorzaak vindt in onzakelijke motieven. Verder is de Hoge Raad van mening dat de regresvordering van X op A € 109.287 bedraagt. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.

Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat geen zakelijk handelende derde bereid zou zijn geweest om zich op gelijke wijze als X hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de lening. Het hof overweegt daarbij onder andere dat de onderneming tot 30 juli 2003 nog geen positief resultaat had behaald, dat het eigen vermogen van de onderneming vrijwel geheel uit privé-stortingen bestond en er sprake was van een forse huurachterstand. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.91 + 3.94

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 19 juni

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen