De heer X (belanghebbende) is directeur/enig aandeelhouder van een bv. In 2003 koopt X samen met zijn partner (D), waarmee hij inmiddels onder huwelijkse voorwaarden is getrouwd, een bouwkavel. Op deze kavel is een (bedrijfs)woning gerealiseerd. X is BTW-ondernemer. Hij merkt de hele woning als bedrijfsvermogen aan en trekt alle ter zake van de bouw in rekening gebrachte BTW als voorbelasting af. In totaal gaat het om € 149.153. De woning is in september 2006 in gebruik genomen. De zolder en het inpandige zwembad zijn (ook) thans nog niet gereed. Het zakelijke gebruik van de woning bestaat uit het gebruik van de werkkamer en het vanuit de woning verrichten van werkzaamheden voor de bv. Er is geen huurovereenkomst en er wordt ook geen vergoeding door de bv betaald. In geschil is de aan X opgelegde BTW-naheffing over 2007 tot en met 2010 ter zake van het privégebruik. De inspecteur rekent de hele woning tot de heffingsgrondslag voor de fictieve dienst en niet slechts de 50% waartoe X is gerechtigd. Rechtbank Oost-Nederland oordeelt dat de fictieve dienst slechts van toepassing is ten aanzien van de 50% van de woning die X op grond van de huwelijkse voorwaarden tot zijn bedrijfsvermogen mag rekenen. Daaraan doet niet af dat X ten onrechte aftrek heeft genoten met betrekking tot de hele woning. De correctie is wel van toepassing op de zolder en het zwembad. Voor 2007 wordt – conform de conclusie van het boekenonderzoek - uitgegaan van privégebruik van de woning van 50%. Voor de latere jaren heeft te gelden dat slechts 14 m2 zakelijk wordt gebruikt, zijnde 2,42% van de totale oppervlakte. De jaarlijkse correctie is dan dus 97,58% van 50% van (10% van € 149.153) = € 7.277. Het beroep van X is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 4