X hield in de jaren 1990 tot en met 2000 een bankrekening aan bij de Kredietbank Luxemburg. In het kader van het zogenaamde rekeningenproject is X op basis van een microfiche als zodanig geïdentificeerd. De inspecteur legt X over de periode 1990 tot en met 2000 de in geschil zijnde (navorderings)aanslagen ib/pvv en vb op met vergrijpboeten. In de bezwaarfase worden de boeten verminderd met 20%. De (navorderings)aanslagen worden gehandhaafd. X komt in beroep. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het beroep gegrond wat betreft de navorderingsaanslag ib/pvv over het jaar 1995. Op de zitting is komen vast te staan dat tussen partijen niet langer in geschil is dat deze navorderingsaanslag niet met de vereiste voortvarendheid is opgelegd. Deze navorderingsaanslag met de daarmee samenhangende boetebeschikking worden vernietigd. Voor het overige worden de (navorderings)aanslagen gehandhaafd. De rechtbank is van mening dat X recht heeft op een vergoeding van de immateriële schade als gevolg van de lange behandelingsduur van het bezwaar en beroep. De termijnoverschrijding bedraagt volgens de rechtbank 3 jaren en bijna 6 maanden. Dit leidt tot een vergoeding van € 3500.
Wetsartikelen:
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 13 december