Rechtbank Haarlem oordeelt dat bij belanghebbende pas in 2004 zodanige zekerheid over de pensioenaanspraak bestond dat zij de winst kon nemen.

Belanghebbende (X) is secretaris van stichting F. Sinds 2000 keert F vergoedingen uit aan haar bestuurders voor de voor haar verrichte werkzaamheden. Belanghebbende geeft de vergoedingen in haar IB-aangifte aan als loon. Sinds 1 augustus 2003 verricht belanghebbende de werkzaamheden via haar bv. In september 2003 geeft F aan dat ze – onder voorwaarden – een pensioen wil toezeggen aan belanghebbende. De inspecteur legt hiervoor een LB-naheffingsaanslag 2004 op aan F en corrigeert de IB-aangifte 2004 van belanghebbende in verband met de pensioentoezegging. Omdat belanghebbende stelt dat zij niet in dienstbetrekking werkt bij F, vordert de inspecteur de ten onrechte verrekende loonheffing na. Belanghebbende stelt vervolgens dat de inspecteur de pensioenaanspraak in 2003 als Resultaat uit Overige Werkzaamheden bij haar had moeten belasten en niet in 2004.

Rechtbank Haarlem oordeelt dat bij belanghebbende pas in 2004 zodanige zekerheid over de pensioenaanspraak bestond dat zij de winst kon nemen. De inspecteur heeft de aanspraak dan ook terecht in 2004 tot het ROW van belanghebbende gerekend. De rechtbank overweegt hierbij onder andere dat – gezien de inhoud van de notulen – het niet aannemelijk is dat in 2003 al mondeling een pensioentoezegging aan belanghebbende is gedaan en zodoende een juridisch afdwingbare verplichting voor F bestond. De loonheffing van € 356.691 is ten onrechte verrekend. De navorderingsaanslag is correct.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Haarlem

2

Gerelateerde artikelen