Belanghebbende, X, is rekeninghouder bij KBL. X stelt onder meer dat niet hij maar zijn in China woonachtige schoonvader de rechthebbende is van de tegoeden op de rekeningen.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 12 januari 2017, 15/00643 t/m 15/00657 en 15/00659 t/m 15/00670, V-N Vandaag 2017/681) verwerpt het standpunt van X dat niet hij maar zijn schoonvader rechthebbende was van de tegoeden op de rekeningen bij KBL. X heeft onvoldoende gesteld om af te wijken van de hoofdregel dat hij als rekeninghouder rechthebbende is. Verder is het hof van oordeel dat de inspecteur voor het jaar 1992 aannemelijk heeft gemaakt dat X niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Een bedrag van € 1169 is volgens het hof op zichzelf beschouwd een aanzienlijk bedrag. Voor de jaren 1993 tot en met 2000 blijft het verschil tussen de volgens aangifte verschuldigde belasting en de werkelijk verschuldigde belasting onder de € 1000. Het hof acht dit een te laag bedrag om tot omkering van de bewijslast te concluderen. Ten slotte oordeelt het hof dat de inspecteur op basis van de normale regels van stelplicht en bewijslast niet de KBL-correcties voor de IB/PVV 1990 en 1991 aannemelijk heeft gemaakt doch wel voor de IB/PVV 1993 tot en met 2000.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Wet inkomstenbelasting 2001 5.1