Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de Italiaanse inductieve methode niet in strijd is met het EU-recht. De belastingplichtige moet dan wel de mogelijkheid hebben om de resultaten van deze methode ter discussie te stellen op basis van een geheel van tegenbewijzen waarover hij beschikt.

Wanneer de Italiaanse fiscus vermoedt dat een belastingplichtige te weinig btw aangeeft, wordt de verschuldigde btw berekend aan de hand van een schatting. Hierbij wordt dan een inductieve methode gebruikt die gebaseerd is op brancheonderzoeken waarbij een schatting wordt gemaakt van de vermoedelijke inkomsten van bepaalde categorieën belastingplichtigen. De Italiaanse fiscus vermoedt dat Fortunata Silvia Fontana te weinig btw aangeeft, en legt een btw-naheffingsaanslag op. Hierbij wordt het brancheonderzoek betreffende de activiteiten van accountants en belastingadviseurs toegepast. Fontana stelt dat het verkeerde brancheonderzoek is toegepast, omdat zij arbeidsconsulent is, en verwijt de fiscus dat het vermeende achterstallige btw-bedrag uitsluitend wordt gebaseerd op een brancheonderzoek dat geen rekening houdt met de economische activiteiten die zij in werkelijkheid verricht. De Italiaanse rechter stelt een prejudiciële vraag in deze zaak.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de Italiaanse inductieve methode om de btw-schuld vast te stellen niet in strijd is met het EU-recht. Het Hof van Justitie EU merkt daarbij wel op dat de belastingplichtige de mogelijkheid moet hebben om de resultaten van deze methode ter discussie te stellen op basis van een geheel van tegenbewijzen waarover hij beschikt. Ook moet het mogelijk zijn om het recht op aftrek van voorbelasting uit te oefenen in overeenstemming met Btw-richtlijn 2006/112.

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Editie: 23 november

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen