De Hoge Raad oordeelt dat Franzen geen recht heeft op kinderbijslag. Nederland is als woonstaat namelijk niet verplicht om in afwijking van zijn nationale wetgeving aan haar kinderbijslag toe te kennen voor een tijdvak waarin zij onderworpen is geweest aan de Duitse socialezekerheidswetgeving.

Mevrouw Franzen heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Nederland. Sinds november 2002 werkt zij, via een zogenoemde ‘mini-job’, als kapster in Duitsland. Omdat er sprake is van een mini-job, heeft Franzen geen recht op het Duitse Kindergeld. Volgens de Svb is Franzen alleen in Duitsland verzekerd, en heeft zij geen recht op kinderbijslag.

De Hoge Raad oordeelt dat Franzen geen recht heeft op kinderbijslag. Nederland is als woonstaat namelijk niet verplicht om in afwijking van zijn nationale wetgeving aan haar kinderbijslag toe te kennen voor een tijdvak waarin zij onderworpen is geweest aan de Duitse socialezekerheidswetgeving. De Hoge Raad verwijst daarbij naar de verklaring van recht van het Hof van Justitie EU van 19 september 2019 in de zaak Van den Berg, Giesen en Franzen (nrs. C-95/18 en C-96/18, V-N 2019/44.9). Het gelijk is aan de SVB.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 48

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 45

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Internationaal belastingrecht, Premieheffing, Internationale sociale zekerheid

Instantie: Hoge Raad

Editie: 28 januari

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen