Gemeente B levert eind november 2011 een onroerende zaak aan belanghebbende, X bv. X bv levert de onroerende zaak op dezelfde dag, vrij op naam, aan A. Ter zake van de verkrijging door A betaalt X bv de overdrachtsbelasting naar het tarief van 6%. C dient vervolgens bezwaar in tegen de voldoening op aangifte van de overdrachtsbelasting. De inspecteur wijst het bezwaar af, en verstuurt de uitspraak naar A. C gaat in beroep. Op het verzoek van de griffier van Rechtbank Zeeland-West-Brabant, verstrekt C een machtiging namens zijn cliënt, X bv. De rechtbank doet uitspraak ten name van ‘A'. De inspecteur gaat vervolgens in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Volgens het hof beschikt C namelijk niet over een machtiging van A, en heeft A ook niet een machtiging aan X bv verstrekt. Het hof wijst er hierbij op dat de voldoening van de overdrachtsbelasting door X bv heeft te gelden als de voldoening op aangifte door A, de belastingplichtige voor de overdrachtsbelasting voor de onderwerpelijke verkrijging. Vervolgens wijst het hof er op dat de ‘vrij op naam'-afspraak tussen X bv en A de regeling van de belastingplicht voor de overdrachtsbelasting onverlet laat, en dus ook de beroepsgerechtigdheid ter zake van de uitspraak op bezwaar. Het hof verklaart het door X bv ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26a
Wet op belastingen van rechtsverkeer 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 13 december