Het Franse Société Véléclair voert in 1992-1995 fietsen in van buiten de EU, om ze door te verkopen. De Franse douaneadministratie legt een naheffing voor douanerechten en antidumpingrechten van € 4 mln op aan Véléclair. Hierover is Véléclair weer € 735.437 aan invoer-btw verschuldigd. De Franse rechter stelt in 1999 vast dat het belastingbedrag nog niet was betaald toen de gerechtelijke bewindvoering over Véléclair bekend werd gemaakt, en dat de schuldvordering teniet was gegaan. Véléclair verzoekt vervolgens om teruggaaf van de btw, omdat de naderhand vastgestelde btw bij invoer haar het recht geeft om het betrokken bedrag af te trekken als voorbelasting. De Franse rechter heeft prejudiciële vragen in deze procedure gesteld.
Advocaat-Generaal (A-G) Kokott concludeert dat aftrek van invoer-btw niet afhankelijk mag worden gesteld van de daadwerkelijke betaling van deze belasting door de belastingplichtige. Dit geldt volgens de A-G ook als de belastingplichtige en degene die tot aftrek bevoegd is, één en dezelfde persoon zijn. De A-G concludeert verder nog dat de btw alleen dan is verschuldigd als op de belastingplichtige een in rechte afdwingbare verplichting rust tot betaling van het betrokken btw-bedrag waarvoor hij om aftrek verzoekt. Als deze verplichting ontbreekt, kan hij zich volgens de A-G niet beroepen op een recht op aftrek voor nog niet betaalde invoer-btw.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal)