De handel- en voorzieningenrechter van Rechtbank Den Haag beveelt dat X en Y volledig en onvoorwaardelijk meewerken aan het verstrekken van inzage in de administratie van de trusts en de vennootschappen aan de Belastingdienst.

Q brengt in 1997 een deel van zijn vermogen onder in vennootschappen naar het recht van de Britse Maagdeneilanden. De aandelen in deze vennootschappen worden gehouden door twee trusts. Belanghebbenden, X en Y, de stiefdochters van Q, zijn de begunstigden van de trusts. Tevens is A, de zoon van Q, begunstigde van de trusts. Q overlijdt in 2006, waarna A protector van de trusts wordt. Naar aanleiding van de publicatie van de Panama Papers medio 2016 komen de trusts in beeld bij de Belastingdienst. X en Y hebben in hun IB-aangiften nooit betrokkenheid bij een trust of een buitenlandse vennootschap aangegeven. Eind 2017 vraagt de Belastingdienst om een toelichting op de betrokkenheid bij de trusts en de buitenlandse vennootschappen. Vervolgens ontstaat er een uitgebreide correspondentie tussen A, X, Y, hun advocaten en de Belastingdienst, waarbij pas in november 2018 wordt medegedeeld dat de trusts eind 2016 al zijn opgeheven en dat in de zomer van 2017 het hele vermogen in de trusts via A is overgemaakt naar de daarvoor geopende Zwitserse bankrekeningen van X en Y. De Belastingdienst legt uiteindelijk IB-navorderingsaanslagen op aan X en Y en stelt in juli 2019 informatiebeschikkingen vast voor de IB-navorderingsaanslagen 2006 - 2016. X en Y zijn het niet eens met de navorderingsaanslagen en informatiebeschikkingen. De Staat vordert vervolgens in kort geding dat X en Y volledig en onvoorwaardelijk meewerken aan het verstrekken van de door de Belastingdienst gevraagde gegevens en inlichtingen, waaronder onder andere de volledige boekhouding van de trusts en de vennootschappen.

De handel- en voorzieningenrechter van Rechtbank Den Haag beveelt dat X en Y volledig en onvoorwaardelijk meewerken aan het verstrekken van inzage in de administratie van de trusts en de vennootschappen aan de Belastingdienst. Hierbij stelt de rechtbank vast dat het spoedeisende belang van de Staat om in de vorderingen in kort geding te kunnen worden ontvangen voldoende is gebleken. De rechtbank acht de gang van zaken bij de informatieverstrekking namelijk moeizaam en stelt verder vast dat de gevorderde informatie mogelijk ook nog relevant is voor belastingjaren waarvoor nog geen aanslagen zijn opgelegd. Ook acht de rechtbank de informatiebeschikkingen geen adequaat alternatief voor hetgeen in dit kort geding bereikt kan worden. Volgens de rechtbank wordt waarschijnlijk alleen maar de bewijslast omgekeerd, als niet wordt voldaan aan de informatiebeschikkingen. Het leidt er derhalve niet automatisch, vanwege calculerend gedrag, toe dat de gevorderde informatie wordt verstrekt.

Lees ook het thema Informatieverplichting

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 47

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 6 december

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen